|
|
|
|
|
Place de l'Opera, 5 augustus 2015 |
door Peter Franken |
|
Ariadne uit Salzburg in aangepaste oerversie
|
|
In
2012 was het een eeuw geleden dat Ariadne auf Naxos in première ging.
Voor de Salzburger Festspiele, waarvan Richard Strauss één van de
oprichters was, aanleiding om dat jaar de oorspronkelijke versie van dit
werk op het programma te nemen. Een interessant experiment.
Hugo
von Hofmannsthal had zich voor zijn komedie Ariadne laten inspireren
door Molières Le Bourgeois Gentilhomme uit 1670. Het is een combinatie
van een toneelstuk en een ballet, waarvoor de muziek werd gecomponeerd
door Jean-Baptiste Lully. In het stuk wordt de spot gedreven met de
rijke burger die het gedrag en de levenswijze van de adel probeert te
imiteren. Van Hofmannsthal kortte Molières stuk in tot het de lengte had
die passend was voor een prelude bij een opera over ‘Ariadne auf Naxos’,
de verlaten vrouw die ‘eine wüste Insel’ bewoont.
Kijkend naar
zijn eigen leven is het aannemelijk dat Von Hofmannsthal nog een andere
inspiratiebron heeft gehad: Ottonie von Degenfeld. Van deze weduwe was
hij zozeer onder de indruk dat hij vier dagen na hun eerste ontmoeting
in 1906 aan een vriend schreef: “Die ist unglaublich nett! So etwas
liebes gutes und Freudenmachendes. Mit der möchte man gleich ein Jahr
allein auf einer wüsten Insel leben und sich nur von Möveneiern nähren,
es müßte doch nett sein.”
Regisseur Sven-Eric Bechtolf heeft
hierin aanleiding gezien om met een adaptatie van de oerversie van
Ariadne auf Naxos uit 1912 te komen. We zien Hugo von Hofmannsthal met
Ottonie in een toneelstuk over een toneelstuk gebaseerd op dat van
Molière, waarin een opera zal worden opgevoerd over Ariadne. Noem het
maar metatheater tot in het extreme doorgedreven.
Om plaats te
bieden aan een nieuwe intrige rond Von Hofmannsthal en zijn ‘romantic
interest’ is Molières bijdrage nog verder teruggebracht dan in 1912. Er
is dus sprake van een geheel nieuwe versie van het oorspronkelijke stuk,
waarin een toneel met ballet voorafgaat aan de opera. In 1916 hebben
Strauss en Von Hofmannsthal deze opzet overigens geheel laten varen en
is er een gezongen proloog voor het toneelstuk in de plaats gekomen.
In de toneelversie speelt de burgerman die zo graag van adel had
willen zijn een belangrijke rol. Het is wel erg ‘theater van de lach’,
maar wat dit personage – Monsieur Jourdain, vet geacteerd door Cornelius
Obonya – te berde brengt, is bij vlagen wel aardig.
Ertussendoor
loopt Hugo met zijn weduwe. Hun dialogen (uit de koker van Bechtolf)
doen naar hun spoedige exit verlangen. Het idee was aardig, de
uitwerking in het geheel niet. Men had beter bij de 1912-versie kunnen
blijven. Aan het einde van de prelude worden Zerbinetta en haar troupe
ten tonele gevoerd; daar voorzag Molière natuurlijk niet in.
De
opera verloopt vrijwel geheel conform de versie uit 1916, die gemeengoed
is geworden, maar het duurt wel een kwartiertje langer. Die extra tijd
komt hoofdzakelijk voor rekening van Zerbinetta, die haar ‘Großmächtige
Prinzessin’ flink oprekt met een overdaad aan coloraturen. Ook heeft ze
nog een extra scène met Ariadne, nadat Bacchus ten tonele is verschenen.
Verder is Monsieur Jourdain aanwezig bij de voorstelling en heeft
daarop het nodige commentaar: “Ze (Ariadne) doet niets dan klagen, waar
blijft Zerbinetta, waarom is er geen Waldhorn te horen?” Al met al is
het goed voorstelbaar dat Strauss heeft besloten tot een nieuwe versie
zonder toneel. Niet alleen korter, maar ook een stuk onderhoudender.
Toch is het aardig over een opname te kunnen beschikken die laat
zien hoe het oorspronkelijke project er ongeveer heeft uitgezien. In dat
opzicht valt het initiatief van Bechtolf te prijzen. Maar de komende
eeuw mag het weer zoals altijd, wat mij betreft.
Elena Moșuc
excelleert als Zerbinetta. Ze wordt niet geholpen door haar belachelijk
ogende kostuum, maar vocaal is ze fenomenaal. Al die extra coloraturen
zijn volledig aan haar besteed; ze is helemaal in haar element. Ook
acterend weet ze overtuigend een vrouw neer te zetten die werkt als een
plakstrip voor mannen, een echte feromonenbom.
Emily Magee als
Ariadne zingt overdreven dramatisch en klinkt hier en daar wat schel. Ze
oogt eerder als iemand die het leven op dat eiland beu is dan als een
wanhopige, licht hysterische, verlaten vrouw. Adequaat, maar niet
bijzonder. De vrouwelijke bijrollen zijn goed bezet, evenals de mannen
uit Zerbinetta’s troupe.
Bacchus komt voor rekening van Jonas
Kaufmann, die het beste maakt van een rol die bijna tegen de stem
geschreven lijkt te zijn. Zerbinetta heeft het over hem als “een nieuwe
god die komt aansluipen als een panter”. Toepasselijk genoeg gaat hij in
een gevlekt kostuum gekleed. Hij besluipt Ariadne en vlijt zich op haar
schoot.
Een betrekkelijk klein ensemble afkomstig uit de Wiener
Philharmoniker begeleidt het geheel. De leiding van Daniel Harding laat
wat te wensen over. Hier en daar klinkt het rommelig en lijkt het orkest
wat te zwalken. Geen sterk optreden.
Al met al een interessante
opname voor liefhebbers van Strauss die kennis willen nemen van de
historie van Ariadne auf Naxos. Gaat het slechts om de zang, dan is
Elena Moșuc de voornaamste reden om tot aanschaf over te gaan.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|